01 maart 2022

Hoogleraar ETF Leuven schrijft eerste Engelstalige studie over grote Utrechtse theoloog uit de zeventiende eeuw

De theoloog Gisbertus Voetius geldt als een van de meest invloedrijke Nederlandse wetenschappers uit de zeventiende eeuw. Tot nu toe ontbrak een Engelstalige monografie die volledig aan zijn werk is gewijd. Bij Brill in Leiden verscheen onlangs een boek dat in deze lacune voorziet, getiteld Gisbertus Voetius (1589-1676) on God, Freedom, and Contingency: an Early Modern Reformed Voice. Auteur van dit lijvige boek is Andreas J. Beck, gewoon hoogleraar historische theologie en decaan aan de Evangelische Theologische Faculteit Leuven.

Hoe kan het dat een dergelijk boek zo lang op zich liet wachten?

Dit is inderdaad verrassend. De bekende dichter en diplomaat Constantijn Huygens noemde Voetius in een adem met de theoloog Johannes Coccejus en de filosoof René Descartes. Hij beschouwde ze als de drie grote figuren van het culturele en geestelijke leven in de zeventiende-eeuwse Nederlandse Republiek. Het modern onderzoek over Descartes vult een kleine bibliotheek. Ook voor Coccejus is relatief veel belangstelling, vooral wat betreft zijn originele uitwerking van het verbond tussen God en mensen.

Het oeuvre van Voetius daarentegen bleef onderbelicht. Waarom? Ten eerste is het moeilijk toegankelijk. De meeste van zijn werken bestaan uit gebundelde Latijnse disputaties. Dit betreft de weergave van wetenschappelijke debatten over diverse onderwerpen, met veel technisch jargon. Zonder kennis van de middeleeuwse scholastiek zijn die teksten onbegrijpelijk.

In de tweede plaats is Voetius vanwege zijn conflict met Descartes vaak afgeschilderd als een dor scholasticus en reactionaire dwarsligger. Dit veranderde pas sinds de jaren negentig. Pioniers als Richard Muller, Willem van Asselt en Antonie Vos ontsloten de gereformeerde scholastiek. En Theo Verbeek, Han van Ruler en Aza Goudriaan plaatsten het hele debat in nieuw filosofisch licht. In deze context ontstond ook mijn Utrechts proefschrift over Voetius, dat in 2007 in het Duits bij Vandenhoeck & Ruprecht werd gepubliceerd. Mijn nieuwe boek is een grondig geactualiseerde en herziene versie, nu in het Engels.

Wat was eigenlijk Voetius’ bezwaar tegen Descartes?

Recent onderzoek laat zien dat het hier niet zomaar gaat om een conservatie reactie op de ‘nieuwe wetenschap’. Voetius was rector van de Utrechtse universiteit. Ook voor hem was Descartes een grote wiskundige. Maar met het oog op de onderwijsprogramma’s had hij bezwaren bij Descartes’ methodische twijfel. Die kon studenten lui maken. Daarnaast speelden sociale en politieke factoren een rol.

Het theologisch hoofdbezwaar was dat Descartes met zijn mechanistisch wereldbeeld geen verklaring bood voor het menselijk handelen. Als er dan toch sprake is van een verhouding tussen God en mens, blijft God hierin als enige veroorzaker over. Voetius zag dat als een stap achteruit in de richting van een antiek wereldbeeld. Bovendien voorzag hij de mogelijke deterministische consequenties die Spinoza later zou doortrekken.

Zou je determinisme niet juist bij een gereformeerd scholasticus als Voetius verwachten?

Die vraag raakt de kern van mijn boek. Voetius sluit aan bij de traditie van de vroege kerk en de middeleeuwen. Daarmee staat voor hem vast dat de Drie-ene God in zijn wezen noodzakelijk is en de schepselmatige werkelijkheid contingent en dus niet-noodzakelijk. Mensen hebben per definitie formele keuzevrijheid. Om de verhouding tussen God en mens consistent te kunnen doordenken onderscheidt Voetius in de eigenschappen van God een noodzakelijke dimensie van een contingente dimensie. De beslissende as vormt daarbij de goddelijke wil. In relatie tot zichzelf is Gods wil noodzakelijk, maar de geschapen werkelijkheid wil Hij op vrije en contingente wijze.

Op die manier legt Gods wil volgens Voetius geen deterministische noodzakelijkheid op aan de mens, maar schept juist ruimte voor vrijheid. Er is een open werkelijkheid. In die zin is er dus geen sprake van determinisme. De menselijke wil kiest vrij en valt tegelijkertijd onder de goddelijke voorzienigheid. God is ook nooit auteur van het kwaad. Mijn boek laat zien hoe Voetius deze positie uitwerkt met behulp van middeleeuwse theologen als Thomas van Aquino en vooral Johannes Duns Scotus. Op deze manier neemt hij een belangrijke plaats in binnen de vroegmoderne debatten rond de verhouding tussen God en mens.

Welke actualiteit heeft dit boek over Voetius?

Allereerst is er een oecumenisch perspectief. Het boek laat zien hoe de debatten over de verhouding van het handelen van God en mens dwars door de gereformeerde en Rooms-katholieke confessies heen liepen. Voetius plaatst de Reformatie bewust in een breed katholieke traditielijn van de vroegchristelijke en middeleeuwse theologie.

Verder zijn de disputaties van Voetius bijzonder gedetailleerd en juist daarom interessant. Een analyse van die teksten werpt niet alleen licht op de theologische handboeken van zijn dagen. Zij levert ook een belangrijke bijdrage bij het actuele debat rond vrijheid, contingentie en noodzakelijkheid in het vroegmoderne denken. Dit debat is vooral in de laatste tien jaar goed op gang gekomen en steeds weer klinkt de vraag wat nu de rol van de Utrechtse hoogleraar Voetius daarin was. Mijn boek geeft daar antwoord op.

Last but not least geeft dit boek inzicht in de praktijken van onderwijs aan vroegmoderne Nederlandse universiteiten. Daarbij laat het zien hoe Voetius geloof en wetenschap met elkaar verbindt. Hij staat duidelijk in de traditie van geloof dat zoekt te verstaan (fides quaerens intellectum). Ik ben ervan overtuigd dat deze traditie ook vandaag helpt in het gesprek over de verhouding tussen geloof en academisch bezig zijn.